De Leersumse Kei voor Gaspeldoornlaan11. Foto: http://utrechtseheuvelrug.punt.nl
Naam: Leersumse Kei
Soort: Grote steen
Adres: Gaspeldoornlaan 11 en Scherpenzeelseweg 45, beide in Leersum
Vorming van de Utrechtse Heuvelrug
De Utrechtse Heuvelrug is een stuwwal, die ontstaan is tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien van 238.000 tot 126.000 jaar geleden. Toentertijd reikten de Scandinavische gletsjers als onderdeel van de noordpoolkap tot midden Nederland. De dikke ijslaag voerde stenen met zich mee vanuit Scandinavië, zelfs van zover als Finland. De eindrand van het ijs schuurde vanuit het noordoosten de Gelderse Vallei uit en stuwde de Utrechtse Heuvelrug op. Tijdens het interglaciale tijdperk van het Eemien van 126.000 tot 116.000 jaar geleden was het klimaat warmer en de ijsrand smolt en trok zich terug. In de eindmorene bleef het opgestuwde en meegevoerde materiaal, waaronder stenen liggen en daarmee had zich de Utrechtse Heuvelrug gevormd.
Grote stenen op de Utrechtse Heuvelrug
Op de Utrechtse Heuvelrug hebben zes plaatsen hun eigen grote kei ofwel zwerfsteen. Deze zijn verschillend van afmeting en ze staan ergens buiten tentoongesteld. Dat zijn de Hilversumse Kei, Soester Kei ofwel Zwerfsteen van Soest, Amersfoortse Kei, Doornse Kei, Leersumse Kei en Zwerfsteen van Rhenen. Alleen van de Leersumse Kei is er een aanwijzing, dat deze ooit een steen ter verering geweest is, van de andere zwerfstenen is dat niet bekend.
Herkomst van de Leersumse Kei
De Leersumse Kei is een zwerfblok van ruim 12.000 kilo en volgens Henk Scheerboom van arnögraniet, een gneisgraniet soort. Arnögraniet is afkomstig van het eilandje Arnö en omgeving in het Mälaren meer op de grens van Upp(sala)land en Södermansland in Zweden. Daar bevindt zich het gidsgesteente van dezelfde structuur. Het woorddeel gneis is afgeleid van het Oudhoogduitse werkwoord gneistan = fonkelen. Gneisgraniet is miljoenen jaren geleden gevormd uit magma diep in de aardkorst onder hoge druk en bij hoge temperatuur. Daarbij zijn glinsterende suikerkorrelige kwartsdeeltjes ontstaan.
De oppervlakte-structuur van de Leersumse Kei. Foto: www.aardkundigewaarden.nl
De oorspronkelijke vindplaats
De Leersumse Kei is omstreeks 1900 bij het grind afgraven ontdekt in een kuil op een terrein langs de Scherpenzeelseweg. Dat is de plek waar zich nu het zwembad Bosbad bevindt. Het terrein was toenmalig begroeid met vliegdennen, gaspeldoorn, brem en enkele berken. De kei stak voor een vierde deel boven de grond uit en meerdere leken zijn erbij aan het graven geweest. Zij vonden onder de kei aan de noordoost-zijde een soort keldertje van gestapelde natuurstenen met een urn en enige aardewerkscherven. De onderwijzer van Leersum had uit het keldertje een aardewerk pot gehaald, maar deze is door hem gebroken en de stukken zijn weggegooid. In zo een urn zit meestal de crematie-as van een mens. Door onoordeelkundig handelen is niets hiervan bewaard gebleven.
De Leersumse Kei op de vindplaats. Foto: Uitgeverij Nauto en Zn.
Ontgraving, eerste verplaatsing en verdere vondsten
In 1948 verplaatste de Genie de kei 55 meter in noordoostelijke richting en zette hem op een betonnen plaat. Het terrein diende verder tot 1965 als zandgroeve.
De Leersums Kei naast de zandgroeve. Foto: http://utrechtseheuvelrug.punt.nl
Van 1961 tot 1967 vond Heinz J. Reusink aldaar ongeveer 300 scherven van handgevormd zwartgrijs aardewerk met een oranjekleurig laagje, waarvan er ongeveer 50 versierd zijn, maar de overige niet. De decoraties betreffen vingertop-nagelindrukken en een lijnversiering, waarschijnlijk met een puntige spatel aangebracht. Ook kennen zij roetsporen van het op een houtvuur koken. Het is de vraag of deze scherven erop zouden kunnen wijzen, dat er zich ter plekke een nederzetting bevonden heeft. H.J. Reusink veronderstelt, dat zij daar niet als hele pot, maar al als scherven gedeponeerd zijn. De bewoning was zuidelijker, richting rivierklei dicht bij de akker- en weidegronden, het grindrijke zandterrein is daar ongeschikt voor. De door professor Pieter J.R. Modderman geschatte datering van de scherven is 300-0 voor onze jaartelling (v.o.j.), d.w.z. in de Late IJzertijd. Of dat ook voor de vondsten onder de kei geldt valt niet te zeggen.
In 1938 zijn in de tuin van landhuis Peisen (nu Peisenlaan 12), 210 meter ten zuidwesten van de kei de restanten van een grafveld gevonden. Dat betrof negen schaalvormige urnen bruinzwart van kleur en een schaaltje op drie pootjes, dat verondersteld wordt een open olielampje te zijn. Daar vlakbij is ook een driehoekige zandstenen amulet-hanger met een geboord gaatje voor een koord of ketting gevonden. Zo een driehoek wordt soms geïnterpreteerd als vulva-symbool. Deze vondsten dateren geschat ook uit de Late IJzertijd, alhoewel dergelijke amulet-hangers vooral bekend zijn ouder dan 2000 v.o.j., i.h.b. van de Swifterbantcultuur (5300-3400 v.o.j.) in het subneolithicum.
Het is aangetoond, dat het vervaardigen van aardewerk in de prehistorie een bezigheid van vrouwen was, dat is ook bekend bij huidige en recente natuurvolkeren.
Het olielampje, de amulet-hanger en andere prehistorische artefacten zijn te bezichtigen in het Gemeentemuseum Het Rondeel te Rhenen.
Het vermoedelijke olielampje. Foto: Gemeentemuseum Het Rondeel
Wie waren de bewoners van de Utrechtse Heuvelrug in de Late IJzertijd?
De bevolking in de Late IJzertijd op de Utrechtse Heuvelrug wordt in Romeinse geschriften aangegeven eerst als Kelten en daarna als Germanen. Daarvoor zijn er aldaar verschillende culturen geweest, die naar de vorm of versiering van hun aardewerk potten benoemd zijn. Dat waren achtereenvolgens. In het Midden- en Laat-Neolithicum (Nieuwe Steentijd) (3400-2000 v.o.j.) de Trechterbekercultuur, de Standvoetbeker- of Enkelgrafcultuur (de westelijke tak van de Touwbekercultuur) en de Veluwse Klokbekercultuur. In de Bronstijd (2000-800 v.o.j.) de Wikkeldraadcultuur en de Hilversum-Drakenstein cultuur. In de IJzertijd (800-12 v.o.j.) kwamen vanuit het noordoosten de Germanen (de Jastorf en Harpstedt-Nienburg culturen) en vanuit het zuiden de Kelten (de La Tène cultuur). Deze twee volkerengroepen van de Indo‑Europese taalfamilie stootten in Nederland bij de grote rivieren op elkaar. Julius Caesar vermeld in zijn De Bello Gallico van 50-40 v.o.j. dat de Keltische Menapiërs ook ten noorden van de Rijn woonden. Tegen het eind van de Late IJzertijd, toen de Romeinen in 12 v.o.j. Nederland binnentrokken bevonden zich tussen de grote rivieren Germaanse Bataven en ten noorden daarvan de Germaanse Friezen.
Bij zo een wisseling van culturen en volkeren of stammen vindt meestal een vermenging van mensen van verschillende afkomst plaats, die goedschiks kan zijn (symbiotisch samenlevend) of kwaadschiks is (het zich toe-eigenen door de overheersende nieuwkomers van de vrouwen van de oorspronkelijke bewoners). De voorouderverering betreft hierdoor zodoende steeds een gemengde afstamming. Naast de Leersumse Kei als waarschijnlijk graf is dit ook van belang voor de grafheuvels en urnenvelden op de Utrechtse Heuvelrug.
Onder de Leersummers deed het verhaal de ronde, dat de Leersumse Kei de deksteen van het graf met de as van een Germaans opperhoofd zou zijn.
De latere verplaatsing
Het is niet duidelijk wanneer de Leersumse Kei, die geplaatst was naast de zandafgraving weggehaald is. De bouw van het zwembad Bosbad op die plek is gerealiseerd in (1966)1969-1971. Waar was de kei daarna?
De kei bevindt zich nu voor het in 1999 gebouwde Appartementencomplex De Keiheuvel (voorheen De Keihof) en staat aan de Gaspeldoornlaan in Leersum voor nummer 11.
De verplaatsingen hebben een tweedeling van krachtplaats en krachtsteen veroorzaakt. Het zwembad Bosbad is de oorspronkelijke krachtplaats van de Leersumse Kei. Aldaar een bad te nemen en te zonnebaden op de wei is aan te bevelen.
De struik de gaspeldoorn
Twee maal eerder was er sprake van de gaspeldoorn. Deze bijzondere groenblijvende struik met bladdoornen draagt gele bloemen en zwarte peulen. In een warm jaar bloeit de gaspeldoorn in de winter soms een tweede keer. Maar is deze zeldzame struik nog daar in de buurt te vinden?
De in de winter bloeiende gaspeldoorn. Foto: Henk Kruit Fotografie.
Hans Eisma
Aanvullende informatie
Westerheem – Orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland, 12 no.1, februari 1963: De Leersumse Kei (I), H.J. Reusink, blz.n 5-10. De Leersumse Kei (II), W.J. de Boone, blz.n 11-12.
Idem, 16 no. 4, augustus 1967: Een prehistorisch olielampje uit Leersum (U.), H.J. Reusink, blz.n 134-136.
Bekijk de kaart met de krachtplaatsen
Lees alle artikelen betreffende krachtplaatsen
Schrijven over een krachtplaats, help je ons mee